
Deze ochtend ga ik gebukt onder de ondraaglijke lichtheid van mijn bestaan, dat komt door een gevoel van ontrouw aan mijn genetisch erfgoed van voorvaders die bij nacht en ontij de vis in hun netten strikten. Echte zeelui bevinden zich op open zee, niet op zoete binnenwateren.
Tekst & foto: Marie-Roos Degheele
Ik gruw van de wind en het meeuwengekrijs zo vroeg in de ochtend, ik heb het moeilijk door de alcoholkater van gisteren in de clubcafetaria met een stel toogplakkers, wat heeft het me opgeleverd? Gezellige grappenmakerij, aangedikte verhalen, en tussenin toch wel interessante opmerkingen.
Ik ben een broodschrijver met een boot.
Honderd kilometers moet ik hebben afgelegd op en rond steigers in allerlei havens. In deze haven hangt een geur van vroege zomer door het gekwebbel van meerkoeten, eenden en futen. De aanblik van de gemeerde boten met vlaggen en wimpels, met ontroerende namen zoals Ma Belle, La Belle, Si Belle, My Symphony, Sensation, Inspiration, Blue Sabre, Blue Maple, Blue Pearl, Blue Moon, Blue Bird, Druncken Duck, Laughing Duck… doet mijn gemoed kantelen naar voorzichtige opgewektheid.
Op mijn boot, waar zelden gewikt, gewogen, noch gepland wordt, gooi ik een paar emmers water over het dek en zwabber gedurende vijf minuutjes, dat is niets in vergelijking met perfectionisten die iedere meeuwenstront of spinnenscheet te lijf gaan, en op hun boot ook hun ego oppoetsen.
Ik kreeg het idee om, in de nasleep van de strenge pandemiemaatregelen, een aantal havens op te zoeken die ik ken van vroeger. Havens in de omgeving van Antwerpen, Gent, Brugge, tot in Nieuwpoort. Dat betekent varen van de ene club naar de andere. Bob Dylan wist het ook: Times, they are changing…
Eerlijk: ik voelde me verloren in de levenloze postcorona sfeer van sommige clubs. Ik kan er zelfs niet over schrijven, het is inspiratieloos. Er is veel wat ik niet herken. Ik wil niet over dat bepaalde clubrestaurant schrijven dat zijn prijzen 25% opsloeg, noch over het verhoogde liggeld.
Het is een raar gevoel te constateren dat het bootmilieu waarin ik gedurende jaren heb rondgedwaald me in mindere mate boeit na de lange lockdown periode.
Nautische verhalen zijn vaak gesitueerd in de sfeer van verhalen die een kleine groep van lezers aantrekken: leden van een jachtclub, lezers van nautische tijdschriften die zelf geen boot hebben maar er wel van dromen. Dat is veranderd, de nautische tijdschriften rekenen met hun artikels op waardering van een veel bredere groep mensen. Voor mij, als broodschrijver, komt het er op aan om interessante content aan te leveren: een uitdaging in postcorona tijden.
Is de dag gekomen dat het hele nautische wereldje van boten en van clubhavens zal evolueren naar meer professionalisering? Het tooghangen in de clubcafetaria leerde me een paar dingen. Men vindt moeilijk nieuwe kandidaten wanneer in de club een bestuursfunctie vacant is, en je kan je afvragen waarom dat zo is: stelt niemand zich kandidaat, of is er vanuit het bestuur weerstand om nieuwe mensen toe te laten? Havenmeesters en vrijwilligers die de praktische werking van de club in stand houden, klagen over het gebrek aan inspraak. Komt er na de pandemie een andere aanpak?
Het open water wenkt: ik wil de zee op zoals mijn voorvaders, ze visten bij nacht en ontij. Ik wil varen langs de kustlijn, stampend en rollend op venijnige golfjes in die eindeloze grijsheid, rekening houdend met stroming, springtij en wat nog meer. “Ik kan alleen maar denken als ik wandel,” schreef Jean Jacques Rousseau. Ik kan alleen maar denken tijdens het varen. Varen zonder plan. Onverwachte voorvallen en ontmoetingen gebeuren vanzelf, en zo komen ook de verhalen die erbij horen.